
the dreadful martyrdom
Mijn lief vindt dat ik teveel weggeef en niet
Alleen in een papieren vorm, strikje erom en
Zwart van kleur, meer als
Ongevraagd mezelf etaleren als dat strikje
Bovenop al uw zwart en dan dat verkleinwoord
Weglaten en
Zomaar u neerdrukken in al uw bewegingen
En dan zeggen dat ik u zo graag wilde raken
Als
Nu ja, compensatie zeg maar, voor al die keren
Dat het me niet lukte: lijven die niet bleven
Liggen waar ik
Ze toevallig had gelegd of monden die zich niet
Openden daar waar ik graag een antwoord had
Of
Benen die niet bleven staan als ik mezelf aan
De voeten wierp en dan opeens krachteloos me
Liet meeslepen terwijl
Mijn eigen cirkel nog niet rond was, hij bedoelt
Dat ik heel goed moet weten waarom ik de dingen
Doe en dat
Voorzichtigheid en dosering misschien meer
Oplevert dan het loshalen van zo’n versiering dat
Toch altijd
Met wat gekreukel en geknerp van dat bijbehorend
Papier gepaard gaat en dan ineen gepropt met een
Boogje in de prullenbak belandt
Alja Spaan
ik moet nog leren spreken zoals het hoort, kalm
Je kunt zo mooi schrijven over niets, zegt hij
En niets is het als ik daar weer lig, de zon op
Mijn melkwitte benen, zijn bruine handen als
Toevallig om mijn schouders en later
Ver daar benee, niets is het als ik daar de zon
Proef, huid op huid en de boot het ritme volgt
Van onze lijven, een briesje over het water dat
Verdwijnt in een open raam, een
Eiland in de stad, dat ik zal huilen bijna en dat
Hij dat zal zien en mijn tranen zal wegvegen en
Zal zeggen ‘maar lieverdje’ en dan iets dat het
Niets is, dat schrijven
Van mij, iets drijft weg en komt zich pas weer
Tegen bij het volgend woord, ‘doeg hè’ en dan
De trap weer af om de bloemenspeldjes uit het
Vooronder te halen die daar
Met mijn asblonde haren nog op het laken kleven
En dan met natte vingers het haar omhoog houden
En mijn jurk recht en blote voeten terug in de
Indianenlaarsjes waarvan de franje tegen
Mijn kuit tikt en dan weer thuiskomen en schrijen
Over dat alles dat zich met één beweging weer
In mij voegt, in dat hunkerend lijf en hunkerend
Hart dat bijkans leeg zich opnieuw vult
Alja Spaan
dat verdedigen omdat dat alles is
Soms scheelt het maar een klein stukje. Een betonblok. Een richel.
Een priemende wijsvinger. Een niesbui. Een tree die
nog volgt. Een hak in de zoom van een jurk. Een fiets zonder licht.
Rechts in plaats van links. Een deurbel die blijft
hangen. Vergeten een knop om te draaien. Wel de vierde boom van
het rijtje. Iemand overslaan bij het voeren. Een
open bek als ongevaarlijk beschouwen. Een tong in je oor. Een kus
in de lucht. Regendruppels die van een tak vallen.
Door mist de overkant niet zien. Een schrille kreet van een meeuw.
Een wormgaatje in het fruit. Een zachte plek in je hart.
De geur van het bos. Haar dat los valt vanuit een staart. In je ogen
waait. Te zacht je naam zeggen. Of dat wat je eigenlijk
liever wilt. De verkeerde deur nemen. Iets voelen dat er niet is of
misschien alleen als het heel licht wordt en dan ochtend.
Alja Spaan
zonder te kruipen
Ze vroeg zich af of zij dit was. De warme plek nog in het
bed, de lachende vrouw aan tafel, de beweging
tegen wind in, het kraken van de sporen, of het niet iemand
of iets anders kon zijn, moest zijn zelfs.
Ze dacht aan een dier, zwart, dat soepel en spiedend door
de bomen gleed of een meisje dat met
lichte jurk zou blijven haken aan de takken en dan bloot
verder moest. Of ze niet beter kon blijven
liggen in het midden, net tegen de kuil van behaaglijkheid
of haar grapje moest herhalen terwijl ze rondging
met de schalen. Soms was het haar onduidelijk wie ze wilde
zijn. Het dier had de voorkeur, gewoon vanwege
zijn soepelheid en dat zwart, maar eigenlijk was ze bang
voor alles dat zich daar buiten ophield.
Alja Spaan
